Geen recht op vakantiegeld na ontbreken bepaling in opvolgende arbeidsovereenkomsten
Wanneer een werknemer er na vijf jaar achter komt dat hij volgens zijn nieuwe arbeidsovereenkomst geen recht heeft op vakantietoeslag, stapt hij naar de rechtbank.
Een werknemer is van maart 2015 tot juni 2021 in dienst geweest bij een consultancybedrijf. In het eerste arbeidscontract staat dat hij recht heeft op een vakantietoeslag van 8.33 procent van zijn jaarsalaris. In de tweede arbeidsovereenkomst, die in 2016 is getekend, is deze paragraaf niet opgenomen en ook in de derde arbeidsovereenkomst, voor onbepaalde tijd, ontbreekt de bepaling.
Misleid
De man vordert nu bij de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam het vakantiegeld terug voor de periode tussen 2016 en 2021. Dat komt neer op een bedrag van bijna 37.000 dollar, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50 procent. De werkgever had namelijk expliciet moeten aangeven dat de vakantietoeslag niet langer zou worden uitbetaald. Hij wijst erop dat dit ook niet ter sprake is gekomen in e-mailverkeer tussen hen. De werkgever zou hem zelfs willens en weten hebben misleid door het kopje ‘holiday allowance’ in het contract te laten staan. Ook zou de werkgever hem schriftelijk hebben laten weten dat de arbeidsovereenkomst onder dezelfde arbeidsvoorwaarden zou worden voortgezet. De werknemer had er hierdoor op mogen vertrouwen dat ook de uitkering van vakantietoeslag gewoon zou worden voortgezet, zo stelt hij in de procedure bij de kantonrechter.
Nauwgezetheid
Van de schriftelijke mededeling van de werkgever waarnaar de werknemer verwijst is niet gebleken, aldus de kantonrechter. Ook heeft de man onvoldoende onderbouwd dat het in afwijking van de letterlijke tekst van de arbeidsovereenkomsten de bedoeling was om de uitkering van vakantietoeslag na maart 2016 te continueren. Hoewel de werknemer bij de onderhandelingen over de tweede arbeidsovereenkomst diverse financiële zaken aan de orde heeft gesteld, zoals de hoogte van het salaris, een onkostenvergoeding en bonus, heeft hij nooit iets gezegd over de vakantietoeslag. Hij heeft ruim de tijd gehad om de tweede arbeidsovereenkomst te bestuderen en die ook van uitvoerig commentaar voorzien voordat hij het contract ondertekende. Het ligt dan ook voor de hand dat hij ook de vakantietoeslag ter sprake zou hebben gebracht als hij wilde dat die ook na 16 maart zou worden betaald, aldus de kantonrechter. Bovendien is niet goed te verklaren waarom de man anders tot het einde van zijn dienstverband nooit aanspraak heeft gemaakt op betaling van vakantietoeslag. Zijn verklaring dat het uitblijven van de betaling hem niet eerder is opgevallen, is volgens de kantonrechter niet te rijmen met de nauwgezetheid waarmee de man er tijdens zijn dienstverband op lette dat zijn werkgever de financiële verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst nakwam.
Onderhandelingen
Dat de man bij het aangaan van de tweede en derde arbeidsovereenkomst zou zijn misleid, gaat er bij de kanonrechter ook niet in. Gelet op de onderhandelingen die over de tweede arbeidsovereenkomst hebben plaatsgevonden, is het enkele feit dat in de aanhef van artikel 2 van de tweede en derde arbeidsovereenkomst ‘holiday allowance’ is blijven staan onvoldoende om die conclusie te rechtvaardigen. De vorderingen van de werknemer worden daarom afgewezen.
ECLI:NL:RBAMS:2022:4214