Loondoorbetaling tijdens vakantie moet 100 procent zijn, ook bij arbeidsongeschiktheid
Een deels arbeidsongeschikte ambtenaar werd ook tijdens zijn vakantie gekort op zijn salaris. Dat vocht hij aan, en het Europese Hof van Justitie stelt hem in het gelijk.
Een medewerker van de Belastingdienst is sinds november 2015 gedeeltelijk arbeidsongeschikt door ziekte. Tijdens het eerste jaar van zijn arbeidsongeschiktheid krijgt hij zijn volledige salaris. Daarna ontvangt hij 70 procent van zijn loon voor de uren dat hij arbeidsongeschikt is en 100 procent voor de uren dat hij werkt. Wanneer hij in de zomer van 2017 drie weken vakantieverlof neemt, krijgt hij voor die periode ook dat salaris. Daartegen maakt hij bezwaar bij zijn werkgever, de staatssecretaris van Financiën. Hij zou tijdens zijn verlof recht hebben op 100 procent voor de uren dat hij arbeidsongeschikt is. Het geschil belandt bij de rechtbank Overijssel.
‘Normale’ loon
In de ambtelijke arbeidsvoorwaardenregeling staat dat een ambtenaar elk jaar recht heeft op betaald verlof met behoud van zijn ‘volle bezoldiging’: vergelijkbaar met het salaris dat wordt uitgekeerd in de periode voorafgaand aan de vakantie (de ‘referentieperiode’). In een Europese richtlijn is niet geregeld wat de hoogte van de bezoldiging is tijdens de jaarlijkse vakantie bij arbeidsongeschiktheid, maar de rechtbank oordeelt dat deze belastingambtenaar geen recht heeft op een hogere bezoldiging tijdens zijn vakantie. In een uitspraak van het Hof van Justitie van de EU uit 2006 staat dat een werknemer tijdens zijn jaarlijkse vakantie immers zijn ‘normale’ loon moet ontvangen. Wat moet het nu zijn? De rechtbank legt aan het Hof van Justitie de prejudiciële vraag voor hoe die richtlijn moet worden uitgelegd.
Ontspannen
Volgens het Hof is de vakantie bedoeld om de werknemer de gelegenheid te geven uit te rusten. Ter bescherming van zijn veiligheid en gezondheid moet hij zich kunnen ontspannen. Tijdens die vakantie moet zijn beloning vergelijkbaar zijn met de situatie tijdens gewerkte perioden. Werknemers die in de ‘referentieperiode’ met ziekteverlof waren, worden voor het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon gelijkgesteld met werknemers die in deze periode daadwerkelijk hebben gewerkt, zo blijkt uit een arrest van het Hof uit 2020.
Los van de wil
Het Hof oordeelde in dit arrest van 2020 ook dat het intreden van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte onvoorzienbaar is en losstaat van de wil van de werknemer. Het door de Europese Unie gewaarborgde recht van een werknemer op een minimale jaarlijkse vakantie met behoud van loon kan niet worden beperkt op de grond dat de werknemer zijn verplichting tot het verrichten van arbeid niet kon nakomen wegens ziekte gedurende de referentieperiode. Wanneer zijn loon tijdens de vakantie lager ligt dan het normale loon (referentieperiode), wordt hij er wellicht van weerhouden zijn jaarlijkse betaalde verlof op te nemen, en kan hij niet uitrusten. Dan worden zijn veiligheid en gezondheid onvoldoende beschermd. Kortom, ook voor de uren dat de belastingambtenaar arbeidsongeschikt was moet hij tijdens zijn vakantie 100 procent salaris krijgen. Dat geldt voor alle werknemers.
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:62020CJ0217&from=NL