Prijsstijgingen van bouwmaterialen en de gevolgen voor de aannemingsovereenkomst
De materiaalprijzen stijgen op dit moment zeer sterk. De vraag naar (bouw)materialen en grondstoffen is ongekend groot, terwijl door leveringsproblemen onder andere als gevolg van de coronapandemie, er sprake is van een groot tekort. Bijna alle aannemers worden geconfronteerd met de enorme stijging van de (inkoop)kosten.
Prangende vragen voor zowel opdrachtgevers als aannemers zijn: voor wiens rekening komen deze kosten? En kan een aannemer – die een vaste prijs met zijn opdrachtgever is overeengekomen – die prijsstijgingen nog doorberekenen aan zijn opdrachtgever?
Uitgangspunt is hetgeen wat partijen zijn overeengekomen in hun overeenkomst en wat in de toepasselijke algemene voorwaarden staat. Vaak wordt een prijsvastbeding opgenomen in de aannemingsovereenkomst. De wet bepaalt namelijk dat (aanzienlijke) kostenverhogende omstandigheden die niet aan de aannemer kunnen worden toegerekend, op verzoek, door de rechter kunnen worden doorberekend in de aanneemsom. Het is dan in het belang van de opdrachtgever dat er een vaste aanneemsom (en dus een prijsvastbeding) wordt overeengekomen. Het is echter afhankelijk van de formulering van het prijsvastbeding in hoeverre bij de uitvoering van de aannemingsovereenkomst daadwerkelijk van de wet en de bepalingen in de algemene voorwaarden mag worden afgeweken.
In de jurisprudentie is bepaald dat in een overeenkomst een uitdrukkelijk terzijde schuiven van de wettelijke bepaling(en) en algemene voorwaarden te lezen moet zijn. Als partijen een eenvoudig en algemeen geformuleerd prijsvastbeding zijn overeengekomen, kunnen er in geval van extreme prijsstijgingen nog steeds mogelijkheden zijn om op grond van de wet of de algemene voorwaarden (bijvoorbeeld de UAV) deze prijsverhogingen door te belasten aan de opdrachtgever als ‘kostenverhogende omstandigheden’. Een prijsvastbeding dat luidt als “de overeengekomen prijs is vast voor zover uit de wet of de UAV niet anders voortvloeit” of “de prijs is vast”, sluit toepassing van de wettelijke bepalingen niet uitdrukkelijk uit. Hierdoor kan het, gelet op de huidige extreme prijsstijgingen van bouwmaterialen als gevolg van corona, gerechtvaardigd zijn om de prijsstijgingen alsnog (deels) door te berekenen aan de opdrachtgever.
Wat als de wettelijke bepalingen wel uitdrukkelijk zijn uitgesloten in een prijsvastbeding? Dan kan een beroep op onvoorziene omstandigheden mogelijk nog uitkomst bieden. De wet biedt de mogelijkheid om in geval van onvoorziene omstandigheden de overeenkomst te wijzigen of te ontbinden. Deze bepaling is van dwingend recht en geldt dus altijd. Wijziging van de overeenkomst is gerechtvaardigd als er onvoorziene omstandigheden zijn én deze dusdanig zijn dat de opdrachtgever naar redelijkheid een ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
Prijsstijgingen vallen in beginsel binnen de risicosfeer van de ondernemer, waardoor deze op zichzelf geen onvoorziene omstandigheid opleveren. Voor zover een prijsstijging echter rechtstreeks kan worden gerelateerd aan de coronapandemie of een andere onvoorziene omstandigheid, kan een beroep op wijziging van de overeenkomst als gevolg van onvoorziene omstandigheden slagen. In een aantal recente uitspraken heeft de rechter geoordeeld dat de coronapandemie een onvoorziene omstandigheid kan opleveren. Of dat in een specifieke situatie ook het geval is, hangt af van de omstandigheden van het geval en de bewoordingen die voor het prijsvastbeding zijn gekozen.