Verkoper schadeplichtig door substantiƫle concurrentie na verkoop bedrijf
Een verkoper van een delicatessenzaak, die door zijn grote lokale naamsbekendheid en geworteldheid ook na de verkoop nog een hoge omzet draait door cateringactiviteiten aan te bieden, moet de koper van de zaak een schadevergoeding betalen.
De eigenaar van een delicatessenzaak verkoopt zijn bedrijf inclusief cateringactiviteiten in 2019. In de koopovereenkomst en overeenkomst van opdracht komt hij met de koper overeen dat hij nog twee jaar doorgaat met de cateringactiviteiten, met een optie op een derde jaar. Hiervoor zou hij een honorarium van 50 procent van de gerealiseerde jaarlijkse brutowinstmarge ontvangen. Daarbij hebben partijen verondersteld dat de brutowinstmarge 40 procent bedraagt, zodat ze allebei 20 procent van de omzet exclusief btw zouden ontvangen. In 2019 eindigt de overeenkomst van opdracht.
Hoewel er in de overeenkomst is opgenomen dat de verkoper tijdens de duur van de overeenkomst geen concurrerende activiteiten zal ontplooien, heeft de man tussen 2018 en 2020 ook voor zichzelf cateringactiviteiten verricht. Hij maakte over die periode een omzet van meer dan 194.000 euro, met een brutowinstmarge van ruim 61.000 euro. Dit komt neer op 31 procent van de omzet.
Wanprestatie
Volgens de koper heeft de verkoper hierdoor wanprestatie gepleegd of in ieder geval onrechtmatig gehandeld, waardoor zij schade heeft gelegen. Ze becijfert de schade op ruim 348.000 euro, of 55 procent van de omzetdaling over de periode van half 2017 tot en met 2021. Dit is berekend ten opzichte van de omzet van het jaar 2016. Ze vraagt de rechtbank Rotterdam de verkoper te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van 348.000 euro. Ook eist zij dat het de verkoper verboden wordt om gedurende twee jaar cateringactiviteiten aan te bieden of te verrichten in een straal van 15 kilometer van de vestigingsplaats van het bedrijf.
Vriendendienst
De verkoper betwist de vordering. Hoewel hij van plan was om de activiteiten na de afgesproken twee jaar af te bouwen, is hij een bekende cateraar en wordt hem daarom nog vaak gevraagd her en der de catering te verzorgen voor een ‘zacht prijsje’ of als ‘vriendendienst’.
Plaatselijke bekendheid
Gelet op de gerealiseerde omzet en brutowinst gaat het hier echter niet om een incidentele bijdrage, maar een substantiële commerciële activiteit, zo oordeelt de rechtbank. Een overeenkomst waarbij iemand een handelsonderneming aan een ander overdraagt, verzet zich in de regel tegen een handelwijze die erop neerkomt dat de overdrager zijn rechtsopvolger concurrentie aandoet door in de directe omgeving van de overgedragen onderneming dezelfde werkzaamheden te blijven verrichten, waarbij zijn plaatselijke bekendheid mede beslissend is voor de vraag of een gedraging binnen die grenzen valt. Tot het overgedragene behoort immers in het algemeen de mogelijkheid om, onbelemmerd door de overdrager, nieuwe transacties met bestaande relaties aan te gaan en ook om transacties met nieuw aan te knopen relaties aan te gaan, aldus de rechtbank.
Tekortgeschoten
De rechtbank ziet geen aanleiding om dit geval anders te oordelen, waarbij zwaar weegt dat sprake is van grote lokale naamsbekendheid en geworteldheid en van concurrentie in de directe omgeving van de koper. De partijen zijn weliswaar geen concurrentiebeding overeengekomen voor de periode na de samenwerking, maar daar was ook geen aanleiding toe omdat zij er allebei vanuit gingen dat de verkoper zijn cateringactiviteiten zou beëindigen. Nu de verkoper toch, en substantieel, de concurrentie is aangegaan, is hij tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst.
Concurrentieverbod
De koper vraagt de rechtbank de verkoper te veroordelen tot een concurrentieverbod van twee jaar na het wijzen van het vonnis. Bij het verkopen van een bedrijf worden in zaken als de onderhavige kortere termijnen dan vijf jaar na het tekenen van de koopovereenkomst gehanteerd, aldus de rechtbank. Gelet op de sterke naamsbekendheid en geworteldheid van de verkoper, en daarmee zijn aanzienlijke concurrentiekracht, is hier volgens de rechtbank een verbod van tweeëneenhalf jaar na de beëindiging van de samenwerking passend, dus van 1 juli 2019 tot 1 januari 2022. Nu die termijn inmiddels voorbij is, kan de vordering niet worden toegewezen. Bij oplegging van een verbod voor een al verstreken periode heeft de koper immers geen belang.
Wel zal de verkoper een schadevergoeding over zijn omzet tussen 2018 en 2021 moeten betalen, gemeten met de inkoopkosten van de omzet. Deze vergoeding wordt in eerste instantie berekend op ruim 163.000 euro. Omdat specifieke cijfers over de omzet van de verkoper echter nog ontbreken, wordt de zaak aangehouden.
ECLI:NL:RBROT:2022:5836