Goede ‘procesorde’ bepaalt of een besluit geldig is
Een commissie van vertrouwenslieden neemt een belangrijk besluit. Maar net voordat dit besluit wordt genomen, stapt een lid van de commissie op. Het hof Amsterdam moet bepalen of het besluit toch rechtsgeldig is.
Het botert al lang niet tussen Bureau Jeugdzorg Limburg en de Cliëntenraad van dat Bureau. In een procedure bij het gerechtshof Amsterdam (Ondernemingskamer) wordt gesproken van een ‘conflictueuze’ verhouding. Het Bureau wil de cliëntenraad ontbinden. Daarvoor komt een ‘commissie van vertrouwenslieden’, die dit moet onderzoeken. Hierin zitten een onafhankelijke voorzitter en twee leden, de een aangewezen door het Bureau, de andere door de cliëntenraad. Daags voor het besluit over de ontbinding trekt het cliëntenraad-lid zich terug. De vraag is of het ontbindingsbesluit rechtsgeldig is genomen.
Arbitrage
Volgens de Ondernemingskamer is het werk van een dergelijke commissie te vergelijken met arbitrage. Daar geldt als hoofdregel: collegiale besluitvorming. Ook wordt beslist bij meerderheid van stemmen. Als een minderheid het niet eens is met de uiteindelijke beslissing, is die beslissing nog niet nietig. De aanvaarding van een opdracht tot toetreding tot een commissie van vertrouwenslieden impliceert commitment bij een resultaatsverbintenis, aldus de Ondernemingskamer.
Strijd met procesorde
Het opgestapte lid van de commissie kon zich niet verenigen met de selectie van de feiten, die de voorzitter in het concept-besluit had opgenomen. Daarom wilde zij, nadat de zaak op zitting bij de commissie was geweest, de opdracht teruggeven. De Ondernemingskamer spreekt van een dissenting opinion, nu de overige twee commissieleden kennelijk wel achter de weergave van de feiten stonden én achter de uitspraak. Zo’n ‘opzegging’, in dit stadium van de procedure, zou ertoe leiden dat een nieuwe commissie moet worden samengesteld, met onvermijdelijk een nieuwe behandeling van de zaak. Dat is in strijd met de goede procesorde.
Afwijkende mening
Daar komt bij dat dit commissielid tot de dag voorafgaande aan het besluit aan de besluitvorming heeft deelgenomen. De voorzitter heeft dit lid aangeboden in de uitspraak op te nemen dat zij een afwijkende mening had, maar dat hoefde voor haar niet. De Ondernemingskamer staat achter de beslissing van de voorzitter en het andere lid om, ondanks de aankondiging van het commissielid dat zij haar opdracht wilde teruggeven, de uitspraak te doen die werd gedragen door de meerderheid. Daarbij is van belang dat de zaak feitelijk was afgerond en dat de benoeming van een vervangende vertrouwenspersoon zou leiden tot verdere vertraging en extra kosten, die Bureau Jeugdzorg zou moeten betalen.
ECLI:NL:GHAMS:2022:316